Ik heb Pieter Hoexum’s nieuwe boek ‘Kleine filosofie van het ommetje’ met rode oortjes én met veel plezier gelezen. Het geeft een kijkje in de keuken van de overgang van privéruimte naar openbare ruimte en houdt een sterk pleidooi voor het trage bewegen. Eerder was ik ook al erg gecharmeerd van zijn boek ’Kleine filosofie van het rijtjeshuis’, waarin hij het bijzondere van het ‘gewone’ laat zien, in dit geval het gewone wonen. Pieter Hoexum heeft overduidelijk een broertje-dood aan aanstellerij, exclusiviteit en hip gedoe. Doe maar gewoon, dan doe je gek genoeg. Dat is fijn, want ik ben ook maar een gewone man die al ruim veertig jaar in een bloemkoolwijk in een rijtjeshuis woont. En ik sta ook graag met beide benen op de grond, letterlijk en figuurlijk. Als senior wandelaar en wandelroutemaker ben ik vanzelfsprekend extra geïnteresseerd in het ‘ommetje’. De ondertitel ‘Een verkenning van de buurt’ geeft al een aanwijzing in welke richting het ommetje gaat.
Pieter Hoexum houdt in zijn nieuwste boek een krachtig en prachtig pleidooi voor het maken van een ommetje. Een ommetje ‘a day keeps the doctor away’. Hij focust op ommetjes in de wijk, in de woonwijk en maakt af en toe een uitstapje naar het centrum van de stad of naar de groene stadsranden, de halfland’lijkheid om met Vestdijk te spreken. Ommetjes in en om de woonwijken dus. Ik zou ze zelf eerder ‘blokjes om’ noemen. Maar gelukkig is Hoexum niet zo van de preciezen, hij is meer van de rekkelijken.
Hoexum verkent zijn onderwerp als een waar filosoof. Hij verwondert zich -en dat horen filosofen vanzelfsprekend ook te doen- over zijn directe woonomgeving binnen en buiten en over de manier waarop je de wisselwerking tussen die twee het beste kunt beleven. Daarbij schuwt hij de discussie met andere auteurs over hetzelfde onderwerp bepaald niet. Maar deze auteur heeft meer in zijn mars dan alleen het discursieve vertoog. Als een waar taalkunstenaar speelt hij met zijn begrippen, definities en conclusies. Nergens wordt het verhaal eenduidig of saai. Hoexum speelt met woorden. Met literair, poëtisch en metaforisch taalgebruik danst Hoexum om zijn onderwerp heen, houdt hij zijn verhaal levendig en dubbelzinnig. Of zoals hij het zelf zegt: “de omweg is mijn methode”. Hoexum houdt een pleidooi “voor het behoud van die alledaagse grilligheid en ongrijpbaarheid van de openbare ruimte”. In hoofdstuk 12 laat hij mooi zien hoe het woord ‘gangbaar’ op minstens drie verschillende manieren een belangrijke bijdrage kan leveren aan het begrip van een ommetje in de openbare ruimte. Gangbaar als begaanbaar, gebruikelijk en gewoon.
Het boek bestaat uit 29 korte hoofdstukken, van ultrakort met vier tot wat langer met maximaal twaalf pagina’s. De meeste hoofdstukken worden afgesloten met een subtiele pentekening van een lopende meneer of mevrouw, wandelende heer of vrouw, jongen of meisje.
‘Kleine filosofie van het ommetje’ heet niet voor niets zo. Hoexum heeft niet de torenhoge pretenties van een abstracte wijsgeer die een ‘sluitende’ theorie wil presenteren over het gebruik van de publieke ruimte. Ik zei het al eerder: doe maar gewoon, dat is gek genoeg. Hij blijft dicht bij zijn onderwerp, filosofeert vanuit de eigen ervaring en waarneming. In zijn geval gaat het om de periode waarin hij samen met zijn gezin (vrouw en twee dochters) in een rijtjeshuis in Purmerend woonde en daarna de verhuizing naar een huis in Voorschoten. Dat is tegelijk ook een beperking van zijn perspectief: hij leeft en denkt vanuit de randen van de grootstedelijke conglomeraties in het westen van Nederland. Het is toch heel wat anders dan wanneer je in een dorp of gehucht in het landelijk gebied woont en werkt. Maar Hoexum blijft dichtbij zijn onderwerp en heeft oog voor dubbelzinnigheden, contradicties, paradoxen, pluriformiteit, spanningen, overgangen en tussenruimtes en daarmee heeft hij mij gewonnen.
De beste manier om de publieke ruimte te verkennen is volgens Hoexum te voet of op de fiets. Zijn fietstochtjes beschouwt hij ook als een ommetje. Tsja, ik zei het al, hij is van de rekkelijken. Maar in misschien wel een van de mooiste zinnen in het boek zijn het toch weer de wandelaars die de credits krijgen. “Wandelaars zijn een soort omgekeerde ‘kanarie in de kolenmijn’. Die kanaries waarschuwden mijnwerkers voor giftige gassen. (…) Een wandelaar is een indicatie dat de buitenruimte leeft en leefbaar (‘wandelbaar’) is..”
Ik probeer op een rij te zetten welke redenen Hoexum noemt waarom het beter is om een ommetje te maken en zo je eigen directe omgeving te voet of op de fiets te verkennen in plaats van met de auto of met de bus of met welk ander snel voertuig dan ook. Ik probeer het simpel te houden. Een ommetje is een uitstapje, een excursie (p.70). Het ommetje is doelloos, ‘l’art pour l’art (p. 36 en 86). Op een ommetje zie je meer “op eigen kracht, in het juiste tempo en vanaf ooghoogte” (p. 32). Een ommetje geeft bewegingsvrijheid, je geniet van het onderweg zijn, je verkeert ….(p. 75 en 105/106). Van een ommetje word je vrolijk en optimistisch (p. 35). Een ommetje is een beetje een uitvlucht uit de privésfeer, het is ‘buitenspelen’(p.71). Met een ommetje is het “makkelijker te wemelen, tussen ontmoeten en ontlopen door te laveren” (p. 139), biedt de speelruimte om te ‘verkeren en te ontlopen’.
Het enige punt van kritiek dat ik heb op dit boek is de nogal rigoureuze, weinig flexibele en soms zelfs clichématige, schematische indeling van Hoexum in de drie manieren van je te voet voortbewegen in hoofdstuk 18: 1) wandelingen in het buitengebied (bij hem meestal de stadsrandgebieden, de rafelranden) 2) flaneren in de stad en 3) ommetjes in de buurt/wijk. In de natuur wandelen (1) wordt vooral geassocieerd met onthechting en rust. Maar het gevaar dat volgens hem op de loer ligt is ‘diepzinnigheid’. Waar hij deze onzin vandaan haalt is me een raadsel, wat is er nou in hemelsnaam diepzinnig aan wandelen? Dit soort natuurwandelaar zou iets ‘hogers’, iets ‘diepers’ zoeken. Flaneren in de stad daarentegen wordt geassocieerd met ‘lichtheid, lichtvoetigheid en oppervlakkigheid’. Vrolijk flaneren tegenover serieus wandelen.
Beste Pieter, waar is je relativeringsvermogen gebleven, waarom hier zulke platte zwart-wit tegenstellingen waar je bijna overal elders in dit boek zo genuanceerd en voorzichtig bent en geneigd om te wijzen op de innerlijke tegenstellingen, wisselwerkingen en vloeiende overgangen? Nog zo’n zin: “wandelen doe je op het land, flaneren in de stad en een ommetje maak je in de buurt”. Persoonlijk wandel ik in de stad, flaneer ik in de buurt en maak ik soms ook een ommetje op het land. Een blokje-om, waar dan ook, is voor mij een rondje van 1 tot 2 km, een ommetje, waar dan ook, is een wandeling tot ca. 5 km en een wandeling is voor mij, waar dan ook, een route met de benenwagen van ca. 5 tot 20 km. En overal kan ik langzaam kuieren of flink doorstappen en goed om me heen kijken en genieten van alle details die ik zie, of dat nou natuur is of cultuur. Helaas verliest Hoexum in zijn behoefte om het ommetje op een voetstuk te plaatsen soms even het gevoel voor nuancering en paradoxaliteit. Maar gelukkig, aan het eind van het boek op p. 208, komt dan toch nog de broodnodige relativering: “Je moet je dan ook niet blindstaren op het verschil tussen zogenaamd functionele en recreatieve ommetjes en wandelingetjes.”
Ondanks deze kritische kanttekening heeft het boek mij vooral veel goeds gebracht. Het heeft mijn denken over het voetenwerk in de ruimte aangescherpt. Ik heb op een andere manier naar mijn directe omgeving leren kijken. Ik verwonder me meer over de tussenruimtes, de ruimtes tussen privé en publiek. En ik ben Pieter Hoexum bovenal dankbaar dat hij op zijn eigen, onnavolgbare manier het belang van traagheid op de kaart heeft gezet. Om te eindigen met een laatste citaat “we kijken wel hoe het loopt.”
Rob Wolfs, 10-4-2025